- Auteur: Sanne de Boer – volledige versie is hier te downloaden
- Foto: Jorrit Lousberg (Nuon)
- Dit artikel is eerder in verkorte vorm verschenen op Energeia nieuws op 2 februari 2016
Nederlandse huishoudens die aangesloten zijn op het warmtenet betalen al jaren honderden euro’s te veel. De Warmtewet zou hier een einde aan gemaakt moeten hebben maar helaas wijst de praktijk anders uit. Ook in 2016 betaalt de warmte-afnemer gemiddeld €500 per jaar te veel bij een afname van 50 GJ. Is stadsverwarming wel het juiste alternatief voor gas?
Warmtelevering kent een lange geschiedenis in Nederland. Al in 1923 werd in Utrecht het eerste Nederlandse warmteproject gerealiseerd. Met name in de jaren ’80 van de vorige eeuw werden vele warmteprojecten ondernomen, omdat de overheid van mening was dat het gebruik van restwarmte een belangrijk instrument was voor het energiebesparingsbeleid. Als gevolg hiervan werden met steun van de overheid tal van warmteprojecten opgezet. De in de jaren ’80 aangelegde warmtenetten kwamen al snel in financiële problemen; slechte uitvoering van de projecten alsmede de dalende gasprijs en later ook de liberalisering van de energiemarkt zorgden ervoor dat de overheid moest bijspringen. Een bijkomend probleem van de liberalisering was het verdwijnen van een eenduidige referentieprijs voor warmte. Omdat de beschikbaarheid van warmte net als elektriciteit en drinkwater beschouwd wordt als primaire levensbehoefte heeft de overheid tot taak er voor te zorgen dat deze voorzieningen voor iedereen tegen redelijke prijzen en voorwaarden beschikbaar zijn [1]. Daartoe heeft de overheid begin 2009 de Warmtewet goedgekeurd, waarin is vastgelegd dat de ACM [2] invulling moet geven aan deze zorgplicht van de overheid. Op 1 januari 2014 is deze warmtewet in werking getreden [3].
Omdat consumenten niet kunnen bepalen welk bedrijf hen warmte levert (en ook niet kunnen overstappen op gas) is in de Warmtewet een maximumtarief bepaald dat aanbieders in rekening mogen brengen. Dit maximum wordt bepaald aan de hand van het “Niet Meer Dan Anders principe” (NMDA). Dit houdt in dat de kosten van warmte voor de consument niet hoger mogen zijn dan de kosten die zij zouden maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron. Dit doet de ACM door de kosten van warmte af te zetten tegen de kosten van gas. Op die manier komt de ACM voor 2016 op de volgende maximumprijzen: vaste kosten €276,13 en de variabele kosten €22,66 per GJ. Volgens de ACM zijn dit prijzen waarmee een gemiddelde warmte-afnemer hetzelfde kwijt zou moeten zijn als de gemiddelde gasafnemer, oftewel “Niet Meer Dan Anders”. Onderstaand figuur geeft deze kosten schematisch weer.
Het is echter al enige tijd bekend dat consumenten te veel betalen voor warmte. Zowel consumentenprogramma Kassa als Radar hebben de afgelopen jaren meerdere malen aandacht besteed aan dit onderwerp. Zo kwamen klanten aan bod die zich oneerlijk behandeld voelen; ze betalen te veel voor warmte maar hebben niet de mogelijkheid om te kiezen voor een andere aanbieder van warmte of om over te stappen naar gas. De invoering van de warmtewet en de bijbehorende maximumprijzen zouden een einde aan deze oneerlijke situatie gemaakt moeten hebben maar de praktijk wijst uit dat de door de ACM bepaalde tarieven te hoog zijn. In het kort komt dat doordat de ACM:
- Met hoge leverancierstarieven rekent (gasprijs plus kosten leveringscontract). De ACM middelt de prijzen van de drie grootste Nederlandse gasleveranciers (Eneco, Nuon en Essent (RWE)) en kijkt hierbij alleen naar de standaardproducten. Dit betekent dat goedkopere aanbieders of elementen als overstappremies niet worden meegenomen [4]. Over het algemeen geldt dat een hogere gasprijs leidt tot een hogere NMDA-prijs
- Hoger dan noodzakelijke kosten rekent voor de aanschaf en het onderhoud van de CV-ketel
- Een ongunstige brandstofrendementsfactor hanteert, die er voor zorgt dat consumenten fictief meer gas moeten inkopen dan in werkelijk nodig zou zijn
- Met een te hoog CAPTAR tarief rekent, uitgaande van het feit dat alle warmteklanten omgerekend een afname van 500-4000m3 gas hebben waarmee ze in het middelste CAPTAR tarief vallen. De praktijk geeft echter aan dat dit niet zo is [5]
- De prijzen elk jaar indexeert, maar niet kijkt of ze ook echt veranderd zijn
Wanneer je deze input in de NMDA-methode wijzigt vallen de jaarlijkse kosten een stuk lager uit. Figuur 2 laat dit grafisch zien.
Het verschil tussen de NMDA-kosten en de Echt-NMDA-kosten kan als volgt worden weergegeven:
Aangezien de warmtewet in 2016 zal worden herzien door de Tweede Kamer is er een mogelijkheid om de wetgeving op bovenstaande punten aan te passen zodat deze in lijn komt met de doelstellingen van de ACM, namelijk het beschermen én bevorderen van de kansen en keuzen van de consument. Dit is des te belangrijker omdat minister Kamp dit jaar in zijn warmtevisie heeft aangegeven dat hij de overstap van gas naar warmte verder gaat stimuleren met als doel om energie te besparen en de
CO2-uitstoot terug te dringen [6]. Daarnaast spelen de verminderde gaswinning en het afnemen van de gasvoorraden in Nederland een belangrijke rol bij dit besluit, omdat het kabinet zoveel mogelijk wil voorkomen dat de importafhankelijkheid vanuit politiek-instabiele regio’s toeneemt om aan de toekomstige aardgasvraag te kunnen voldoen [7].
Uit de markt komt echter naar voren dat de business case van grootschalige warmtenetwerken moeilijk is. Zo riepen warmteleveranciers het kabinet onlangs nog op om mee te gaan betalen aan de aanleg van infrastructuur voor de levering van restwarmte. Op dit moment komen grootschalige projecten namelijk nauwelijks van de grond omdat investeerders er geen brood in zien [8]. Daarnaast heeft de ACM recentelijk een rapport gepubliceerd waar naar voren komt dat de financiële rendementen van warmteleveranciers zonder vastgoed lager zijn dan redelijkerwijs verwacht mag worden [9]. De financiële rendementen zullen nog lager worden wanneer afnemers van warmte een échte “Niet Meer Dan Anders”-prijs gaan betalen voor hun warmte. Dit betekent ook dat de business case om te investeren in nieuwe netten nog lastiger zal worden. Als de overheid wil vasthouden aan het uitbreiden van de grootschalig warmtenetten zal een oplossing voor dit probleem gevonden moeten worden.
De huidige NMDA-methode heeft tot gevolg dat elke individuele warmte-afnemer gemiddeld €500 per jaar minder zou kunnen betalen wanneer zij keuzevrijheid zou hebben gehad [10]. Met ruim 350.000 [11] afnemers van warmte in Nederland betekent dat een kostenbesparing voor de afnemers van ruim €175 miljoen per jaar. Niet elke individuele gas-afnemer zal echter actief op zoek gaan naar goedkopere leveranciers of een CV-ketel met een betere prijs-kwaliteitverhouding, maar door de prijsbewuste consument helemaal te negeren wentelt de maatschappij de kosten van de energietransitie af op juist deze groep mensen. Men kan zich voorstellen dat vooral de gezinnen die noodzakelijkerwijs op kosten moeten letten in deze categorie vallen, naast mensen die in sociale huurwoningen wonen. Het is daarom ook van belang dat gemeenten zich dit goed realiseren wanneer zij bepalen dat in een wijk met vooral sociale huurwoningen een warmtenet aangelegd gaat worden. Daarnaast leidt het oneerlijke NMDA-principe tot veel onbegrip bij afnemers over deze vorm van energievoorziening, wat ertoe kan leiden dat zij ook minder positief staan tegenover andere vormen van duurzame energie[12].
Wanneer de overheid de energietransitie wil bevorderen en tegelijkertijd wil voldoen aan de zorgplicht aan haar burgers zou zij in de herziening van de Warmtewet in 2016 open moeten staan voor de conclusie dat warmte wellicht niet het meest logische alternatief is voor gas. Alternatieven zoals betere isolatie, warmtepompen of elektrisch verwarmen zouden ook bekeken moeten worden.
Sanne de Boer
deboer.sanne@gmail.com
Bronnen: